Wauwel is een tijdje uit de roulatie geweest, en verbleef daarbij in een groot universitair ziekenhuis in het midden des lands, alwaar een groot aantal kundige lieden zich bezig hield om mijn geregeld op hol slaande hart weer een beetje in het gareel te krijgen. Daartoe was al eens eerder een poging ondernomen, maar helaas zonder resultaat.
Nu zijn mannen de kleinzerigste wezens die er op deze aarde bestaan en ik wist dus na de vorige ervaring al wat mij te wachten stond.. Zo meldde ik mij dus met bezwaard gemoed bij de balie, om vervolgens de nodige voorbereidende onderzoeken te moeten ondergaan. Een beetje bloed prikken en een hartfilmpje zijn geen probleem, maar het daarop volgende slokdarm-onderzoek was van andere aard. Nu weet ik weer hoe voelt het om een gans te zijn die wordt opgeleid tot paté de foie gras, en ondertussen staan een enthousiast team van medici en een Philips-dame in een mantelpakje te genieten van de prachtige plaatjes die de nieuwste apparatuur van mijn slokdarm vertoonde.. Ik kreeg dus sterk de indruk dat ze het onderzoek nog wat oprekten om gelijk eens alle mogelijkheden van het toestel te demonstreren. Mijn rekening naar Philips volgt nog.
Vervolgens naar de kamer, waar ik oog in oog kwam te staan met een hoogbejaard persoon, die – voorstchuifelend achter een rollator – onderweg was een volle fles donkergele urine in het toilet te legen. Mijn voorland, ik wil geen negentig worden eigenlijk.
Hier begon het electronisch huisarrest. Mijn uitdijend lijf werd volgeplakt met stickers en draden, die allemaal verdwenen in een kastje wat ik met mij mee mocht dragen. Kwam ik voorbij de deuren van de lift, dan begonnen de monitorbeelden te knipperen en klonken alarmsignalen. Het universum gekrompen tot een aantal vierkante meters, bewaakt door beeldschermen waarop sidderende lijnen het wel en wee van de patiënten registreerden met elke ademtocht. Een soort beurskrach in beeld, en als je de levenslijnen met elkaar vergeleek, dan kon je niets anders concluderen met je lekenoog dan dat het aandelenpakket van sommigen er toch wel erg eng voor stond. De hele wereld was ineens ver weg, verkleind tot een deel van een etage vol levensreddende apparatuur.
’s Avonds kwam een opgewekte zuster voor het scheren van de liezen en wat daar verder omheen vertoefde. Of we het zelf wilden doen. Nu had ik ooit eens, voorafgaande aan een sterilisatie, zelf een scheerpoging met de tondeuze van mijn Philipshave ondernomen, hetgeen haast ontaardde in totale castratie, dus liet ik nu maar lijdzaam de zuster haar gang gaan. Je ziet wat narigheid als verpleegkundige.
Niets gruwelijkers dan met drie wildvreemde mannen een kamer in een ziekenhuis te moeten delen. Ik, die toch al slecht slaap in een vreemde omgeving, moest nu de nacht doorbrengen temidden van gesnurk, gepraat in de slaap en het regelmatig terugkerende geklater van de urinefles.
De volgende morgen vroeg wandelde ik quasi ontspannen achter de broeder aan die mijn bed naar de operatiekamer reed. Daar wachtte mij een internationaal gezelschap van zusters, broeders en artsen, en werden de laatste zielige restanten schaamhaar rücksichtslos verwijderd, om plaats te maken voor plakkers in allerlei formaten. De operatie zelf, een katheter-ablatie, viel reuze mee, en duurde een uur of vijf. Ik stond er natuurlijk op om bij kennis te blijven, dat begrijpt de lezer wel.
Terug op de kamer. Tegenover mij een sympathieke stoere militair, de opgewektheid zelve, maar vreemd genoeg ernstig bang voor bloed. Verder een wat achterdochtige man die alleen maar klaagde en waar mogelijk rookte. Hoe word je hartpatiënt. Mijn naaste buurman was een zestiger die nog nooit in het ziekenhuis had gelegen. Ruim een week geleden ineengezakt en nu al dagen onderwerp van uitgebreid onderzoek. Elke ochtend was hij ruim voor zevenen volledig aangekleed en ruimde hij de tijdschriften in de kamer tot ordelijke stapeltjes op. Zo heb je vastigheid in een onbekende omgeving. Nu wachtte hem een operatie, voor het eerst kennelijk, en dat viel zwaar. Zacht huilen. Maar daar verscheen dan toch een heuse engel, in de vorm van zuster Elske. En zuster Elske wist op hartverwarmende wijze mijn ontredderde kamergenoot te troosten. Kijk, dan weet je toch dat je in goede handen bent. Ze bestaan dusw nog, die engelen.
Zo kropen de slapeloze nachten voorbij. Nachten waarin je je beschermd wist. De laatste ochtend lag ik daar voor een afsluitende controle achter het gordijn in Adamskostuum op bed, als het lichaam uit het schilderij van de Anatomische les van Dokter Tulp, ten aanschouwen van een geïnteresseerd toekijkend gezelschap van zeker tien doktoren, verpleegkundigen en assistenten. Onbekommerd beblikte men mijn gemartelde liezen, waar men een tot een zielig stekje verschrompelde sequoia ontwaarde temidden van de donkerblauw geblakerde resten van een verbrand bos. Hoe nietig kan men zich voelen. Ecce homo.
En nu weer thuis dus. Wel even wennen, zo’n eerste nacht zonder veilige bliepjes, zonder een over je wakend team van deskundigen. Hoe snel krijg je een band met je kamergenoten, ook met de mopperaar. Ach ja, samen bang zijn schept ook een band. Ik zal ze nog missen. Hoe stoer ook, we blijven wel mannen. Kleine hartjes dus, waar hopelijk met succes aan is gesleuteld.
Bedankt, personeel van de afdeling electrofysiologie van het UMC.
En zuster Elske, daar mogen er nog velen van zijn.