Een goede collega van mijn heeft afgelopen week zijn kind verloren. Een bijzonder kind. Gehandicapt. Geest en tegenstribbelend lichaam in een jarenlange omstrengeling, de een lijkt niet te weten wat de ander doet. Wat kun je doen als je dit soort berichten hoort. In feite sta je met je mond vol tanden en met ongelooflijk lege handen, en alles wat je zegt dat lijkt een schrale troost.
Kinderen en dood, zoiets gaat niet samen, het is een enorme contradictio in terminis. Als ik op tv kinderen in ziekenhuizen zie, verloren in zo’n groot bed, met zoemende en klikkende apparaten die op boze monsters lijken, dan hou ik het maar met moeite droog. Ik had ooit eens een knaap in de klas, een jongen van een jaar of vijftien, een rauwdauw, totdat een tumor hem in het Anthonie van Leeuwenhoek-ziekenhuis deed belanden. Daar ga je dan als mentor naar toe, en je loopt door die gangen en achter die ramen ligt onnoemlijk leed, een plek waar geregeld toekomstdromen en fantaseren over later met één klap worden weggevaagd. Veel knuffels op de bedden daar, ook als ze zestien, zeventien en ouder zijn. Houvast. Zachtheid.
De hardheid en de onverschilligheid van pubers is maar schijn. Groepsgedrag. Spreek je ze alleen in je kantoor, dan schrompelen ze snel ineen, tranen met tuiten, doodsangst om een zieke moeder, verdriet om een oma die er ineens niet meer is, wanhoop om een broertje met heel slechte prognose… Pubers hebben heel wat te verstouwen tegenwoordig. Naast de portie ellende die ieder in zijn leven op een gegeven moment onvermijdelijk over zich heen krijgt, komt daar nog de narigheid die via internet en televisie in een 24-uurs bombardement wordt uitgestort. Op YouTube zien ze de meest gruwelijke filmpjes, het lijkt ze allemaal niet te doen. Zeggen ze…. maar ondertussen. Het komt er allemaal bij. Misschien is dat wel een van de oorzaken dat we tegenwoordig zoveel rugzakleerlingen hebben, zoveel afwijkend gedrag. Je kunt ze proberen te vullen met kennis en allerlei mooie zaken die met opvoeden te maken hebben, maar op een gegeven moment kan er even niet meer verwerkt worden. Wanneer er eentje uit de vriendenkring komt te overlijden, stromen de Hyves-pagina’s vol met honderden leedbetuigingen, in de vorm van plaatjes van knipperende kaarsen, verwelkende rozen en betraande gezichten. Wij kijken daar als volwassenen wat onwennig tegenaan, nemen het vaak niet serieus. Rouwverwerking à la Web 2.0.
Het kind van mijn collega had geen Hyves. Geen MSN. Het had zijn ouders, die het al hun liefde gaven, en meer dan dat. Je hele leven is er omheen gebouwd, als een beschuttende vallei. Een tegenstribbelende geest in een tegenstribbelend lichaam. Maar vooral een heel bijzonder kind, want een wonderkind. Waar gaan wonderkinderen heen? Of je nu gelovig bent of niet: wonderkinderen gaan naar de hemel. Een hemel speciaal voor hen, waar lichaam en geest eindelijk tot rust komen en ontspannen.
Alle kinderen zijn eigenlijk altijd wonderkinderen. Maar dit was toch een heel bijzonder kind, want deze week ging het naar de hemel.
Tof, Rein!
Ik had vorig jaar een kind in mijn klas die weken in het ziekenhuis lag. Uiteindelijk is alle goedgekomen, maar het is telkens weer erg bijzonder op zijn minst om zo dicht bij zoveel leed terecht te komen.