Oud

Tja, en dan ben je alweer een paar maanden 70, waar ik eerst net 50 was toen ik dit blog ongeveer begon. Vijftig jaar worden vond ik eigenlijk al een horror-gebeurtenis, en dan is zeventig worden iets alsof de dood himself, met zo’n zwarte cape om en een dreigende zeis, hoogstpersoonlijk op je verjaardagsfeestje poolshoogte komt nemen.
Naarmate je ouder wordt ga je de tijd steeds meer relativeren en sublimeren. Ik weet nog hoe verschrikkelijk oud ik het vond als we het over een schoonzuster hadden die ‘al 32 is’.

Hoe ouder, hoe meer besef ook van vergankelijke tijd, eenvoudigweg ook omdat die steeds sneller weg lijkt te glijden, en omdat je redelijkerwijs ook al lang over de helft van je vermoedelijke levensduur heen bent. Dat is het heerlijke van jong zijn: het besef, of het gevoel eigenlijk, dat die tijd eindeloos lijkt., dat wanneer je in de toekomst kijkt, dat je dan geen einde ziet, dat er nog zoveel te gebeuren staat. Het uitkijken naar dingen, het verheugen op, verandert heel geleidelijk in een tegenop-zien, en in de zekerheid dat de tijd toch wel een beetje gaat dringen.

De tijden zijn ook allemaal wat verwarrend geworden voor mijn teer gestel. Sinds de corona-tijd, die het begin van een nieuw universum lijkt te zijn waarin alle waarden op zijn kop werden gezet, lijkt alles een beetje anders. Of je met een tijdmachine naar het verleden bent gegaan, daar iets hebt veranderd; een bloemetje geplukt, een holenbeer geschoten of of per ongeluk een langs wandelende prehistorische mier hebt doodgetrapt. Gebeurtenissen die een opeenstapeling van nieuwe gebeurtenissen tot gevolg hadden, waardoor bijvoorbeeld nét die ene diersoort uitgestorven raakte. En als je dan weer terugkeerde in je eigen tijd ontdekte je dat alles nét iets anders was. Een extra letter in je achternaam, je moedertaal die ineens klonk als een dialect, dat soort dingen.

Mijn ouders zijn al weer vele jaren dood. Zij stammen uit een tijd die je terugziet in films van Bert Haanstra. De “Alleman”-tijd, waarin de wereld ontwaakte uit de nachtmerrie van de oorlog en waarin iedereen vol goede moed iets aan het opbouwen was, zonder gekweld of bedrukt te worden door allerlei zaken waar we nu dagelijks mee geconfronteerd worden, een nieuw bombardement, maar dan met berichten waaraan je niet meer kunt ontsnappen, in deze tijd waarin media zo ontzaglijk nadrukkelijk ons doen en laten bepalen. Je kunt er niet aan ontsnappen, en je moet naar adem happen om alles nog een juist plekje te kunnen geven in een kast met onnoemelijk veel laadjes met steeds krankzinniger inhoud.

Mijn ouders zouden hopeloos verdwaald raken als zij één dag weer in dit moderne leven zouden terugkeren, en aan het einde van de dag buiten adem de stilte van de eeuwige rust weer omarmen.
Dagen, weken, maanden en jaren lijken steeds harder voorbij te suizen, en het schrijven van zoiets als dit stukje na een lange tijd van stilstand voelt haast archaïsch aan. We schrijven eigenlijk niet meer, we flappen er enkel nog dingen uit via het schermpje van ons mobieltje, en 240 tekens later kan de hele wereld reageren. Als je het dagelijkse nieuws volgt, krijg je de indruk dat de moderne mens met 240 tekens wel aan het maximum van zijn of haar inlevingsvermogen zit. Jongeren lezen niet meer, laat staan schrijven, ouderen nemen nog wel iets meer moeite maar worden na 240 tekens al weer ingehaald door nieuwe ladingen tekst en beeld.
Vaak denk ik dat ik wel eens monnik zou willen zijn, ergens in die middeleeuwen, die je natuurlijk niet moet romantiseren, maar die wel de de veilige haven van een vertraagde tijd en een zeer kleine wereld boden. Het nieuws hield op bij de rand van het dorp waar het klooster was gelegen, en er waren nauwelijks onzekerheden, en als zekerheid had je dat rotsvaste geloof in het hiernamaals, dat al helemaal ingericht voor je klaar stond, als je je tenminste maar goed gedroeg. Het leven duurde veel korter, je was veel eerder oud, maar het oud zijn duurde veel langer.

Nu leef ik dus in een tijd waarin het oud zijn razendsnel lijkt te verlopen, en waarin je moet hollen om alles bij te benen. Nou ben ik nogal een tech-freak, ik kick op alles wat ‘blieb!’zegt en waarin knipperende ledjes zitten, dus ik red het op technologisch gebied heel aardig, ondanks dat ik bijvoorbeeld vanochtend weer een bericht las dat je bij ons openbaar vervoer alleen nog maar een samenreiskorting krijgt als je een QR-code genereert die je vervolgens naar je mee reizende partner stuurt.
Hoe doen oudere digibeten dat? Of mogen die niet meer bestaan? Moeten die maar thuis blijven zitten in hun veel te grote woning die ze niet eens willen verkopen aan woningzoekenden met grote gezinnen.
Die ouderen zitten maar een beetje hinderlijk aanwezig te zijn en de werkende klasse op kosten te jagen.
Op mijn X-account heb ik in mijn bio als beschrijving “Zuurpruim met af en toe wat suiker” toegevoegd. Graag zou ik daar nog “steeds meer kluizenaar in de middeleeuwen” aan toe willen voegen, maar dat laat het maximaal aantal tekens niet toe.
Dan maar kluizenaar in een veranderende wereld zijn, waarbij mijn hutje bestaat uit alle high-tech apparatuur in mijn kunstenaars-mancave, mijn accounts op X, Facebook, YouTube en Insta ( schrik niet, ik experimenteer ook nog wat met TikTok ), waarbij ik mij kan afsluiten door een vlucht in Netflix, Prime en HBO, de moderne geraniums op mijn digitale vensterbank.
En gelukkig schuif ik die geraniums nog af en toe opzij, want je wilt niet echt oud worden als een kluizenaar. Eigenlijk heb ik best nog wel veel plannen. En het wordt weer voorjaar, wéér een voorjaar, dat is belangrijker dan al het andere nieuws.

Doceren tot je tachtigste

oudVoor veel docenten is de middagpauze even een welkom moment van contemplatie en bezinning gedurende de waanzin van alle dag. Men hokt knusjes bijeen aan het eigen tafeltje en ontmoet daar gelijkgestemden  qua leeftijd en opvattingen.  Zo heb je op veel scholen een hoekje met wat hautaine eerste graders, een hoekje met luidruchtig jong volk, een hoekje met hulpeloze zij-instromers, een hoekje zuurpruimen, een hoekje vakgekken ( die zitten 24 uur per dag te corrigeren of over hun vak te discussiëren ), een hoekje samenzweerders ( “Hoe werken wij die directrice de laan uit?”), een hoekje koffiemorsers ( in het keukentje, bezig met een doekje natte plekken uit hun kruis weg te deppen want dat staat zo raar ), een hoekje bijna-aan-hun-pensioen-toe-dus-nergens-meer-druk-om-makers. Managers zie je in het algemeen weinig, want die zijn op studiereis, vergaderen of doen alsof ze vergaderen.

Vandaag was bevond ik mij op mijn school ook even in een van deze hoekjes, waar met enige zorg de afkalving van de naderende pensioenen besproken werd.  Niet alleen zou er wel eens minder verdiend kunnen gaan worden ( dat wordt dus rondtoeren met een derde- in plaats van een tweedehands Kip-caravan ), maar – veel schrikbarender nog – zou het wel eens zó kunnen zijn dat je langer voor de klas moest staan, een enkele sombere crisis-doemdenker achtte een leeftijd van 80 jaar niet helemaal uitgesloten.  Stelt u zich eens voor, collega’s, op je tachtigste nog voor de klas. Hoe ziet zo’n school er dan uit? Fantaseert u even ongegeneerd mee.

Als de scheepshoorn loeit ( een bel wordt niet meer gehoord ) worden de lokaaldeuren open geworpen en stormen de leerlingen naar buiten. Ongeveer tien minuten later komt de opvoedkundige naar buiten schuifelen, steunend op een rollator en een infuus aan zo’n standaard op wieltjes met zich meevoerend.  Zo begeeft zich een stoet bejaarden in meer of mindere staat van ontbinding  al schommelend, slepend, trekkebenend, strompelend of rijdend ( rolstoel ), richting docentenkamer ,waar het bij de ingang even dringen wordt om alle vervoer- en hulpmiddelen te parkeren. Een enkele docent is verdwaasd de andere kant op geschuifeld en doolt door het rozenperkje voor de school, om daarna nooit meer gezien te worden.

Bij de koffieautomaat met extra grote knoppen bevindt zich ook een bakje met slabbetjes, en naast de koffiemachine hangt een nieuwe automaat, gevuld met Tena-Lady’s. De toiletten zijn trouwens allemaal verhoogd en voorzien van grote beugels en alarmknoppen. Op strategische plaatsen in de docentenkamer staan ook enkele po’s verdekt opgesteld. Als iedereen eenmaal zit, en nog een bodempje koffie tot zich heeft genomen ( de rest is er tijdens de gang naar de tafels uitgemorst ) , gilt weer de scheepshoorn en moet men de eventuele tractaties ( griesmeel- of gortepap ) laten voor wat ze zijn, en trekt de hele stoet weer naar de lokalen, maar eerst allen langs het toilet voor een kort verblijf en een evntuele verschoning. Na ongeveer een kwartier gaat de conciërge nog even de deuren langs met een bakje vergeten brillen, gebitten en gehoorapparaten, of om een tijdens het doceren in slaap gedommelde collega wakker te schudden of medicijnen toe te dienen.

Je blijft als docent toch altijd maar weer mooi doorgaan tot het bittere einde. Zo dragen wij ook ons steentje bij aan de oplossing van de crisis.