Wauwel leeft weer enigszins. Letterlijk, want een aantal weken geleden sloeg ik mij bij het gezellie hameren en beitelen enorm op mijn duim, wat een opmerkelijke bloedfontein tot gevolg had. Maar, stoere huisklusser als ik ben, enige omwikkelde lakens doen wonderen, alleen het typen ging en gaat wat minder.
Nu loop ik ook nog bij de bedrijfsarts, die mij verblijdde met de medeling dat ik begin juli op wonderbaarlijke wijze genezen zal zijn van mijn werkstress en burn-out, maar die mij ook vertelde dat het – na het beschouwen van mijn opgezwollen duim – wel verstandig zou zijn om even een röntgenfoto van dit lichaamsdeel te laten maken.
Naar het ziekenhuis dus. Dat gaf daar wat problemen, ik was uit eigener beweging naar spoedeisende hulp gegaan en dat leidde tot hevig overleg. Ik mocht in een wachtkamer gaan zitten waar allerlei personen in meer of mindere staat van ontbinding in en uit strompelden. Ik kreeg na een uur een kaartje in mijn hand geduwd, waarop was aangekruist dat ik “urgent’ was. Na nòg een uur mocht ik in een soort badkamertje gaan zitten ( er was geen andere plek ). Daar bevond zich ergens in een hoek een afvoerputje dat steeds harder ging borrelen en de ruimte met een ondraaglijke stank vervulde.
Personeel – van heinde en verre aangetrokken door de lucht – wierp af en toe verschrikte blik naar binnen. “Uw duim rot al behoorlijk”. Uiteindelijk vroeg ik maar op de gang te mogen blijven staan om niet al te zeer op te vallen.
Aan het eind van de middag was dan een foto gemaakt die toonde dat zich een stuk ijzer in mijn duim bevond en dat moest er uit. Zou gelijk kunnen. Maar op het moment suprème aarzelde de specialist toch, bang als hij was om mijn kunstenaarsduim, vanwege mijn bloedverdunners, tot de grootte van een ballon te doen opzwellen. Of ik woensdag maar terug wilde komen.
Wel, daar zat ik dan die woensdag met een inmiddels gevoelloze duimtop ( was zenuw doorgesneden ) te wachten op de operatie, die toch niet doorging omdat ze geen operatiekamer met röntgen-doorlichting hadden. Zou ik vrijdagmorgen om half tien dan kunnen komen, om tien uur geholpen, zou kwartiertje duren. Vooruit dan maar.
Vrijdagmorgen, half tien: ik meldde mij bij de opname. Een dame begeleidde mij vervolgens naar een ziekenzaal waar ik een eigen bed bleek te hebben en waar ik mij mocht uitkleden en in een operatiehemd mocht hullen. Voor een splinter in de duim dus. Ik kreeg ook vast twee pillen toegediend en moest enorme formulieren invullen. “Gaat u nu maar even op het bed ligggen, hier is het knopje voor de radio, dat is voor de telefoon”. Ik overwoog nog om een televisie te huren, maar ja, een kwartier zonder kan nog nèt.
Na twee uur wachten verscheen een zuster aan mijn sponde: “U krijgt nu eerst een ruggeprik voor de operatie”. Dit gevaar kon gelukkig afgewend worden, en na nog een uur werd ik – liggend in mijn bed – naar een andere ruimte gereden, “ter voorbereiding” op de operatie, die in mijn ogen gezien alle voorbereidingen inmiddels niet anders kon leiden dan tot volledige amputatie van het gehele bovenlichaam. Ja, je neemt toch het zekere voor het onzekere.
Uiteindelijk bleek mijn arm wat te lang voor het naast de operatietafel gereden bijzettafeltje, en moest ik vervaarlijk balancerend op de rand van de tafel de ingreep ondergaan, die door vier mompelende specialisten werd verricht, waarbij ik onderwijl met de aenesthesist de toestand van het moderne onderwijs besprak.
Nog een uurtje op de recoverkamer ( “Ik schrijf u al weer uit terwijl u nog niet ingeschreven bent” ) en vervolgens kon ik met arm in mitella om drie uur ’s middags weer naar huis. En m’n duim is nog steeds gevoelloos.