’t Zit in ’t bos en ’t zegt: “Oehmmmmmmmmmm!”

Een groepje managers aan het chanten 

Wel, wie als rustzoekende wandelaar meent op 27 maart de bosrijke omgeving van Baarn te doorkruisen, kan maar zo – al dan niet onaangenaam – getroffen worden door een soort oerklanken, die daar ergens vanuit het uitbottend struweel opklinken en die worden geproduceerd door een groepje lieden in casual – want inspirerend dagje uit – kledingstijl. Ter verhoging van de feestvreugde begeleiden zij zichzelf ook nog eens op zelf meegebrachte, eenvoudige muziekinstrumentjes. Het gaat hier niet om het oproepen van buitenaardse wezens; ook is dit niet een duister middeleeuws gezelschap wat zich voorbereidt op het slachten van een heks;  en ook geen lang verborgen Vrijmetselaarsloge die een bloedige staatsgreep voorbereidt.
Nee, we hebben hier te maken met een goepje onderwijsmanagers die hebben ingetekend op een “pro-activerende” dag vol spirituele intelligentie volgens de Zeven spirituele wetten van succes. ’t Begint eigenlijk toch wel erg op een geheim genootschap te lijken. 

Zo’n dagje telt natuurlijk een aantal onvermijdelijke workshops, want zoiets verdient vrij makkelijk voor het organiserend comité. De manager leert dienstbaar te zijn, een nieuwe trend. In een andere workshop leert de spirituele leider dat integriteit leidend is voor zijn SQ, maar wat die afkorting betekent, weet ik niet. Niet genoeg leiderschap bij mij blijkbaar. Ze kunnen ook iets doen aan de intuïtieve ontwikkeling, en die workshop werkt veel “vanuit stilte”. Zoiets brengt natuurlijk wel het risico van indommelen met zich mee, want na de middagsherry zo’n paar uur op een katoenen matje stilzwijgend naar de gaten in je sokken kijken ( want daar had je even geen rekening mee gehouden )  leidt gauw tot wegzakken, en het bloedserieuze gezicht van de workshopsleidster doet je ook al niet juichend een gat in de lucht springen en denken dat je zweeft.
De laatste workshop behandelt hoe je de goede stroom der dingen naar je toe kunt laten komen, en aangezien we dan intuïtief ( net geleerd ) toch aan geld denken, zal het daar wel druk worden.

Het hoogtepunt van de dag brengt mij weer naar het begin van dit verhaaltje: ter volmaking van het spirituele karakter gaan de cursisten gezamenlijk “een heel bijzondere mantra chanten”. Mèt de meegebrachte instrumentjes dus, en wie bij chanten denkt aan een zeemanskoor, heeft het weer helemaal mis. “In elke havenkroeg een lief en zij heeft een hart van prikkeldraad”, dat is natuurlijk niet echt spriritueel.
Ik zou het management ernstig en dringend willen verzoeken om van deze afsluitende sessie  een filmpje te maken, zodat we het allemaal als lichtend voorbeeld en diepere inspiratie op YouTube kunnen volgen. Wordt geheid een hit, mogelijk ook nog kanshebber voor Funniest Homevideo. Maar het hoeft eigenlijk niet eens, we zien zó wel aan het aura wat hen na deze dag stralend omgeeft en aan de paar centimeter die ze boven de vloer zweven, wat voor spirituele dag  men heeft gehad. Ik wil ook!

Voorjaarsvakantie

“Wacht, ik haal even de kaart met de ski-pistes”.
“Ja, en dan zal ik je op de mijne even laten zien waar wij dit jaar naar toe gaan”.
Moeder en dochter voeren een enthousiast gesprek over de verschrikkingen van wintersport, waar ik mij, àls ik al mee zou gaan, toch het liefst de hele week in een arreslee, deken over de schoot, zou laten vervoeren. Dochter is nèt terug, met enorm blauwe knie, en moeder gaat over twee weken; er wordt hier dus nergens anders meer over gepraat. Doe mij maar sjoelen of dammen. Of sigarenbandjes verzamelen. Iedereen schijnt zich tegenwoordig in de vakantie te buiten moeten gaan aan een of ander sportief exces. Fun. Abseilen, raften, en nu zag ik weer in de krant een soort ski’s op luchtbanden waar je en passant nog even voor vijfhonderd euro passende outfit bij koopt en dan hup, de natuur in.
Ga je een dagje wandelen op je eerste voorjaarsvakantiedag, komt daar zo’n groepje felgekleurde, schreeuwende  terreinrijders aan, met van die moddersporen op hun achterwerk, glazige ogen en grote slierten snot aan de neus hangend. Waarom moeten die kerels zich zo uitsloven, hoe raak je je overvloed aan testoseron kwijt. En de maandag daarop tijdens de koffiepauze, de lunchpauze en de theepauze de hele fietstocht, of de voetbalwedstrijd, of de skilaupe of de schaatstocht nog eens tot vervelens toe nabespreken.
Een hele week vakantie gelukkig, even geen sport.

Wie in het onderwijs zit, heeft veel vrij, althans, zo denkt de buitenwereld, want ik moet me hier natuurlijk wèl even verdedigen tegen de hardnekkige misvatting dat wij docenten dus van vakantie naar vakantie leven en bijvoorbeeld ook dat wij maar één boek lezen, namelijk Elseviers Belastinggids.
Ik heb leesvoer genoeg mee.  De “Reflectiematrix” van het APS bijvoorbeeld. Die moet ik nog invullen, ik weet eigenlijk niet meer waarom: ik moet volgens de matrix kruisjes zetten of ik tijdens, vooraf, of na mijn les gevoelens heb die te maken hebben met hoofd, hart of buik. Het zou zómaar een kijkersonderzoek geweest kunnen zijn naar de effecten op het onderwijsproces tijdens het kijken naar Deep Throat. Niet gezien trouwens.
Het APS bedenkt – zoals altijd – méér boeiends, bijvoorbeeld een lijst met “Socratische vragen” die ik mijzelf moet stellen tijdens “het scheppen van een goed klimaat voor het denken”. Tegen de tijd dat ik alle 30 vragen heb gesteld – “Weet je zeker dat je jezelf niet tegenspreekt?”- ben ik vermoedelijk meer dan rijp voor een gesticht en kom ik helemaal niet meer aan normaal denken toe.

Maar ik ben er nog niet. Een andere instantie, het Groene Lab, waar men zich ook suf piekert over hoe hou je jezelf aan het werk, heeft mij van een waslijst documenten voorzien, die bijvoorbeeld gaan over het “backward mapping script van de denkorganizer” of over het “coachen van dikke en dunne vragen”. Het is reflecteren vóór en na in het onderwijs.

O ja, het APS wil ook graag dat ik weer ga stickeren , de laatste twintig minuten van mijn les, zodat ik met behulp van flaps ( ze hebben ze daar in de jaren ’70 blijkbaar groot ingekocht )  en gekleurde stickertjes met al mijn leerlingen plenair mag nabespreken. Is de les eenmaal klaar, dan moet ik nog de brillentest doen: kijk door de bril van mijzelf, de leerling, de coach, de vakdocent, de directrie en de ouder/verzorger, en dan mag ik vertellen wat ik zie.
Waarschijnlijk niks, alleen nog maar een stekende hoofdpijn door al die brillen en stickers. 

Directeur

Er is een nieuwe directeur bij ons op school. Dat is natuurlijk altijd spannend. Misschien leest hij dit ook al mee. Misschien.
Ons eerbiedwaardige onderwijs-instituut had een bar, roergangerloos jaar achter de rug. Natuurlijk was er wel verhoogde dijkbewaking in de vorm van een adjunct-directeur, maar toch, je mist de ouwe, die als een rots in de branding, de in laarzen gehulde zuilen van benen in het brugdek geplant, de pijp stevig in de mond geklemd, met doorweekte baard en verweerde kop, scherpe blik onder de klapperende zuidwester, de naderende stormvloed in de gaten houdt. Die scheldt en tiert en het volk het want in jaagt waar dat nodig is. Kielhalen! Volle kracht vooruit, en rammen , die geit.
Afgelopen week ontlaadde alle opgekropte spanning met de komst van de nieuwe leider, de grote roerganger. Zijn postuur heeft hij mee. Je schat hem persoonlijk in staat om die ijsberg waar de Titanic op stuk liep met een achteloos gebaar terzijde te schuiven. Hij ziét hem niet eens. Dichte deuren? Daar doet hij niet aan. Hij loopt er gewoon dwars doorheen. Soort Schwarzenegger ook, lijkt me. Rookt waarschijnlijk echter geen sigaren, maar vreet ze gewoon op, misschien wel brandend en al. I’ll be back. 

Dat wordt dus allemaal oppassen misschien. Een kwartier voor de aanvang der lessen in het lokaal aanwezig. Zijn denken zou hoekig en nors kunnen zijn, om met Bint te spreken ( voor de moderne student:”Bint” is de titel van een boek van Bordewijk, een bekende Nederlandse schrijver. Misschien vind je nog ergens een uittrekseltje ).
Voortaan maar weer netjes de absenten noteren, en er vooral voor zorgen, dat het blaadje op tijd in het vakje van de administratie ligt. Verder: geen bekertje koffie meer mee naar de lokalen. Wat het natuurlijk ook heel goed doet bij het management: op vrijdagmiddag half zes even achteloos langs het kantoortje van de directeur lopen, en dan even hurken om je schoenveter vast te maken, of een stapel proefwerken laten vallen, die je in het weekend na wil kijken ( zogenaamd dan ). Zoiets doet het goed. Als hij je ziet, tenminste, anders heb je daar voor niks op vrijdagmiddag de hele tijd lopen treuzelen en vervelen. En waar ik trouwens wel een voorstander van ben: een stropdas om. Zo lijk je ook een beetje op de directeur, de enige hier tot dusver die een das draagt. Eindelijk, nu mag ik ook eens.  Ik verheug me al op maandag. Kan ik mijn nieuwe Hugo Boss-kostuum eens aan, wat ik al een aantal maanden voor deze gelegenheid werkeloos in de kast heb hangen. Dan zie ik er ook net zo netjes uit. Weg met die sloddervos-collega’s. Weg die versleten spijkerbroeken, weg die t-shirts met opdruk en weg met die afgetrapte gympen. Zootje ongeregeld. Zo’n borstzak met van die goedkope op de onderwijsbeurs bijeen gegraaide balpennen: ’t is niet te geloven gewoon.
En gelijk de leerlingen ook maar allemaal weer in uniform. Iets met grijs en donkergrijs of zo. Haar knippen, fris wassen. Mobieltjes? Die stampen we gewoon plat bij het eerste de beste piepje.
Er gaat een frisse wind waaien. Dijkbewaking! Het water komt! Superstorm. Eindelijk.

Een leuke dag

 

Iemand die het op ICT-gebied voor het zeggen heeft binnen onze scholengroep bedacht onlangs dat het misschien wel handig zou zijn om eens over te schakelen naar een nieuwe indeling van het computernetwerk. Deskundigen werden geraadpleegd, plannen werden gemaakt en er werd vermoedelijk erg veel geld uitgegeven om alles gladjes te laten verlopen. In de herfstvakantie zouden alle leerlingen een epistel thuis ontvangen waar alles nog eens in heldere taal zou worden uitgelegd, en ook dat ze een nieuw wachtwoord zouden moeten invoeren.
Nu vreesde ik al met grote vreze bij het horen van de plannen, maar de uitwerkingen overtroffen toch mijn ergste verwachtingen. Mij zijn namelijk wat computerlessen toebedeeld, en zo vlak voor een toetsweek is het dan handig om nog wat digitale puntjes op de i te zetten.

“Kijk jongens, nee, kijk naar het scherm voor de klas…. nee hier! Vóóór de klas, ja. Niet op je monitor dus. Nee, nu even niet op MSN! Wat zei ik nu? Kijk, in DIT vakje moet je dus je wachtwoord invullen, wat ik voor ieder van jullie dan maar weer in vredesnaam op dit papier gekopieerd heb, dit hier! Allemaal gezien? Mooi zo!”
“MENEER, MENEER! IN WELK VAKJE MOET IK MIJN WACHTWOORD INVULLEN? MENEER WAAR STAAT HET WACHTWOORD ERGENS???”

Wie had nu kunnen verwachten dat het grootste deel van de leerlingen die brief niet bij zich zou hebben of al hoog en breed vergeten was of niets van de heldere uitleg zou begrijpen? Ik wel, maar anderen blijkbaar niet. De lezer begrijpt dat ik al weer twee hectische dagen achter de rug heb, waarbij ik diverse keren halverwege de les de pijp maar aan Maarten heb gegeven bij mijn streven nog iets aan voorbereiding voor de toetsen te doen. Als je in een klas vol leerlingen haast onverstaanbaar fluistert dat ze het laatste uur vrij hebben, heeft iedereen dat gehoord. Brul je echter met een stentor-stem, op scheepshoorn-van-de-Titanic-volume, dat ze niet moeten vergeten de brief met het wachtwoord mee te nemen, dan heeft niemend iets verstaan.
Zo ben ik dan aan het einde van deze lesdag in verwilderde toestand naar huis gestrompeld, in het voornemen om mij een shot heroïne toe te dienen, of om mij terstond op te laten nemen in een gesticht voor acuut krankzinnig geworden leraren. Dat moet toch heerlijk zijn, een beetje door de zuster te worden rondgereden en zachte kalmerende woordjes in het oor gefluisterd te krijgen, waarbij ze af en toe controleert of ik wel goed vastgebonden in mijn wagentje zit.

Verliefd op het competentie-leren

 

Vandaag kreeg ik een opbeurend artikel onder ogen in een vakblad voor groen onderwijs, de tak waar ik mijn struggle for life strijd. Daarin kwam een lector pedagogiek van de beroepsvorming aan het woord, die ook – niet onbelangrijk – een eigen onderwijsadviesbureau had. En elke onderwijsgevende weet, dat de adviezen die daaruit voortkomen, niet zomaar klakkeloos in de wind geslagen mogen worden en van onschatbare waarde zijn. Vanuit zijn verlichte en alziende helikopter-positie weet de lector mij  te melden, dat wij hier in het MBO-onderwijs al honderd jaar een beetje monologisch en gesepareerd voortmodderen.
“Docenten zijn eigenlijk een beetje schuw voor de samenleving”. We willen wel ons verhaal vertellen, maar “luisteren, ho maar!”
Ik had mij altijd al afgevraagd waarom wij onderwijsgevenden als lichtschuwe wezens, met een flinke dosis pleinvrees, door de samenleving schuifelden, maar dat komt dus doordat wij geen betekenis geven aan onze beroepservaringen; in mijn geval is het dus blijkbaar al dertig jaar lang een rommeltje. En met mij velen: in elke docentenkamer schrikt de lector zich te pletter van het cynisme en de ongeïnteresseerdheid. Wij lezen ook nooit een artikel of een boek over ons vak, zo constateert hij ( meschien licht daarfoor trouwens een verklaaring in de leesvaardighijt van PABO-studenten) .Wij hebben een gruwelijke hekel aan leren.

Al lezend begin ik mij ernstig af te vragen waarom wij nog niet standrechtelijk zijn doodgeschoten wegens misdaden tegen het competentieleren.
Maar de lector heeft een tip: Onze houding tot het nieuwe leren moet vergeleken worden met verliefdheid. Eerst is er verliefdheid, maar we kennen elkaar nog niet. Hoe maak je daar dan liefde van? Heel eenvoudig: door er uren over te praten, met elkaar en met anderen.
Vanuit het oogpunt van de ouders – de heer en mevrouw Onderwijsadviesbureau – is het natuurlijk begrijpelijk dat je je achtergebleven kindje, ook al is het nòg zo lelijk, zo snel mogelijk wilt uithuwelijken aan een willige partner. Maar de geschiedenis leert dat het met zo’n opgelegd huwelijk in het algemeen niet goed gaat. Meestal zijn ook de kinderen ernstig de dupe als één der ouders zich redelijk a-sociaal blijkt te gedragen en weinig om de opvoeding van het kroost geeft.

Nu heb ik al uren met het mogelijk object van mijn liefde: het comptentie-leren, gepraat. Wat zeg ik, we worden er al twee jaar over doorgezaagd. Hoe meer ik haar in de ogen kijk, hoe meer ze op Moe Tokkie gaat lijken. Hoe meer ik met haar praat, hoe meer mij haar stinkende adem opvalt. Haar ongemanierdheid, lompheid, domheid, oppervlakkigheid, onnozelheid. Hoeveel relatie-therapie hebben wij al niet over ons uitgestort gekregen. Tjonge, wat krijg ik langzamerhand een gloeiende hekel aan dat mens.

Kiribatisch

 Niet alleen onderwijsgevenden hebben het zwaar in het moderne onderwijs. Sterker nog, zo’n beetje lesgeven stelt eigenlijk helemaal niets voor als je het vergelijkt met de problemen waarmee staf en management te maken hebben. Zo kreeg ik een mailtje toegespeeld met de cryptische titel : “Mailbericht 2007 -8: Technische oplossingen aanvulservice, ter info, m.b.t de spuitlicenties”. Toch al snel zo’n 60 personen bleken dit mailtje ook te ontvangen. Allemaal belangrijke onderwijsadviseurs, stafmedewerkers, onderwijsondersteuners, noem maar op.

Wie denkt dat we hier met een geheim genootschap te maken hebben met als doel het ten val brengen van de monarchie, heeft het ernstig mis. Er blijkt namelijk een studieochtend voor genoemde personen te zijn geweest, waar men zich boog over het probleem dat licentienummers , beginnend met een “0” niet in de aanvulservice uitgelezen konden worden. Verder heeft men van gedachten gewisseld over het aantal nationaliteiten dat vermeld moest kunnen worden in het examenformulier. Dat waren er te weinig. Daarom werd een lijst bijgevoegd met 206 “meest waarschijnlijke nationaliteiten”, zoals bijvoorbeeld de Kiribatische en de Barbadaanse. Laat ik altijd gedacht hebben dat het hier om buitenaardse wezens handelde, die met zacht wiegelende voelsprieten door de gangen van onze school zweefden.
Het moge duidelijk zijn dat de doorsnee-docent een hoop belangrijk werk uit handen genomen wordt door zo’n studie-ochtend.

Ik vond ook al dat er de laatste tijd erg veel Kiribatiërs en Barbadanen door de gangen wandelen. Wel gezellig zo.

Het Schoolreisje (2)

Vele schoolreisjes heb ik doorstaan, en vele plakjes hardgekookt ei hebben de atmosfeer in de bus grondig verpest. Naar Oud-Valkeveen, waar je naar ik meen heerlijk kon verdwalen in een enorm doolhof. Natuurlijk naar de Efteling, waar “Hier papier” toch de meeste indruk maakte. En altijd was daar die bus. “Mag hij vooraan, want hij wordt snel autoziek!” Zo bracht ik in angst en beven de heen reis voorin de bus door, meestal naast de meester of juf, van een school die toen niet uitblonk in liefdevol personeel. Misschien begrijpelijk als je de hele reis naast een knaapje moet zitten dat elk moment in hevig braken kan uitbarsten, ik weet het niet. Je houdt toch wat afstand, dan.

Eenmaal op de bestemming aangekomen vermeed ik meestal zorgvuldig alle hotsende en draaiende attracties, en ook wat enigszins de hoogte in zou kunnen gaan was taboe. Zeker als je al ongeveer hoogtevrees kreeg als je op een krant stond. Leuk zo’n dagje Efteling. Op de terugreis begon het meestal: waar de hele klas in jolige stemming uit volle borst “Pak al je zorgen in je plunjezak en fluit, fluit, fluit” brulde, zat ik, steeds verder wit wegtrekkend en zwaar ademend, weer helemaal voorin, pal naast het raampje wat in die tijd gelukkig nog open geschoven kon worden.

Als de bus dan eindelijk de straat bij de school indraaide, konden de wachtende ouders – die je toen inderdaad nog bij terugkeer van een schoolreisje allemaal aantrof – langs de zijkanten van het voertuig een spoor van half verteerde plakjes ei en verder snoepgoed aantreffen, dat alles geproduceerd door een groen uitziend jongetje voorin de bus.
Nee, ik was geen held op school; gymnastiek was een drama, vooral het voorover uitduikelen uit de ringen was een traumatische ervaring die mij tot in lengte van dagen achtervolgt. Klimmen in het wandrek: een verschrikking. De bok en de kast: gruwelijk gewoon. Apekooien, ja, dat ging nog, al werd je wel altijd als laatste gekozen.  Alleen slagbal, daarin was ik goed. Nou ja… in het slaan dan. Vangen was wat minder, als je nog wennend aan je nieuwe brilletje, klaarstond om met uitgestrekte handen een droom van een vangbal te maken  die dan vervolgens in een vloeiende beweging tussen je handen door je montuur van je hoofd deed stuiteren, tot grote hilariteit van je klasgenoten.
Die gymlessen bleven altijd een bezoeking, ook op de middelbare school. Net zo lang klungelen met je voeten door de ringen steken tot de leraar het zat en je beurt voorbij was, zo kwam je de lessen nog wel door. De schoolreisjes werden leuker, en de autoziekte verdween, totdat ik zelf de schoolreisjes mocht begeleiden, maar dat is weer een heel ander verhaal.

Wordt vervolgd.